De huidige lichting van de Renault Mégane mag dan niet meer zo nieuw zijn, het model doet z'n uiterste best om bij de tijd te blijven. Vooraan lukt dat, met een van de Clio gekopieerde neus, maar achteraan kan de Fransman - zeker als vijfdeurs - andere weggebruikers er nog maar moeilijk van overtuigen dat hij maar net uit de showroom komt gerold.
Binnenin hetzelfde probleem. De ergonomie, materiaalkeuze en algemene aankleding zijn niet bepaald modern. Ook is het aantal opbergmogelijkheden gering. Renault tracht de pijn te verzachten door het optionele R-Link-systeem aan te bieden, dat infotainment, navigatie, downloadbare apps en dergelijke meer groepeert, maar had zich beter het hoofd gebroken over bepaalde pijnpunten zoals het te horizontaal opgestelde instumentarium en stuurwiel. Bovendien bieden de stoelen niet voldoende steun van opzij. Zelfs in de sportief aandoende GT-Line die we nu onder de loep houden. Gelukkig kan hij wat koffervolume betreft nog wel redelijk mee met de concurrentie (405 liter, tot 1.162 liter met de tweedelige achterbank neergeklapt).
Tenslotte het rijgedrag. De 1.6 dCi-turbodieselmotor is het ideale maatje van de Mégane. Krachtig genoeg om vlotheid te laten primeren en niet te dorstig zodat je niet telkens een aanslag op je bankrekening moet plegen. Tegenover het sprintnummer tot 100km/u dat hier 9,8 seconden in beslag neemt en een ronde topsnelheid van 200km/u, staan een opgegeven dorst van 4l/100km (104g/km CO2). In de manuele zesbak roeren is bovendien geen straf. Toch twee twijfelpuntjes: er zijn auto's in hetzelfde segment die beter sturen en het op de GT-Line gemonteerde 'sportchassis' komt het comfort niet ten goede en biedt tegelijk amper sportieve voordelen.