Wanneer de Focus op de markt kwam in 2011 kreeg hij van ons al meteen een gemengd rapport. Er was lof voor het rijgedrag - al decennia lang een stokpaardje van Ford - maar er was kritiek op de rommelige en drukke interieurinrichting. Een kat vond haar jongen niet terug in de stortvloed aan knopjes en schakelaars. Dat dat niet alleen de pers, maar ook de klanten irriteerde, blijkt uit de veel simpeler vernieuwde boordplank van dit exemplaar. Ergonomisch nog altijd geen topper, maar wel een flinke stap in de goede richting.
Fijne besturing
Het uiterlijk van de Focus is eveneens wat bijgespijkerd - met een moderner ogende smoel die de indruk wekt van agressiever naar het asfalt te happen. Iets wat je in de praktijk overigens helemaal niet op die manier evenaart, want Fords middenklasser is in de eerste plaats ruim, praktisch en erg comfortabel. De structuur werd stijver, maar de ophanging niet. Sterker nog - de stuurinrichting werd zelfs geherprogrammeerd om soepeler te zijn, maar tegelijk werd er op de speling en het gevoel gemikt. En dat elektrische stuurtje is het fijnste dat we ooit reden.
Pseudo-GTI
Meer goede kritieken eigent de Focus zich toe wanneer we aan het onderstel beginnen.. Dat het putten en bulten absorbeert, leidde je al af, maar de voortrein kerft zich een snedige lijn uit waardoor deze telg met veel meer appetijt van richting wisselt dan we in dit segment gewend zijn. Ford werkte dus niet alleen aan de minpunten, maar het zette ook de goede punten nog eens extra in de verf. Een driver’s car. En al helemaal in combinatie met de 180pk en 240Nm sterke fonkelnieuwe 1,5l turbo benzinemotor. Een centrale die de Focus optilt tot het niveau van een pseudo-GTI. Hij klinkt zelfs prettig.