Ford Ranger Wildtrak. Veel Amerikaanser kan je een auto niet noemen, toch? En wat te denken van die type-aanduiding: de weinig subtiele badge op beide flanken verraadt de longinhoud van de vijfcilinder turbodiesel, 3200cc groot alsjeblieft. Onze testwagen is bovendien gezegend met een zestrapsautomaat. We schrikken haast als de nummerplaat aangeeft niet de kas van één of andere Sunshine State te spijzen, maar weldegelijk Belgische wegbeheerders een beetje fondsen toestopt om iets te doen aan 's lands lamentabele wegennet. Al zal dat de Ranger allemaal worst wezen. Deze jongen doet het liefst op het onverharde, en omdat pick-ups in dit land nog steeds de extreem gunstige voorwaarden van lichte vrachtwagens genieten, is de bijdrage aan de staatsfinanciën sowieso erg beperkt.
Een echte yank dus, die Ranger, geboren en getogen in Amerika en niet langer een kloon van Mazda's BT-50. Alleen zal je de kloeke 4x4 niet aantreffen in Ford's dealerships aan de andere kant van de plas. Ford zet in pick-up walhalla voortaan alles in op de grotere F-150, met als voornaamste beweegreden de steeds sneller afkalvende pick-up markt. Want ook Amerikanen zien de effecten van hoge emissies en dito brandstofprijzen. Dat brengt ons bij de volgende vraag: als ze in de States, waar iedereen geboren wordt met een laadbak in de maag, de Ranger niet meer nodig hebben ... waarom wij dan wel? Laten we dat even uitzoeken.