Noem de RAV-4 gerust één van de pioniers van het segment. Toyota zag in 1994 immers al graten in een compacte auto met terreinallures. Voor een actieve levensstijl, met vierwielaandrijving, maar zonder de -voor de meeste mensen- overbodige dure systemen. Vier generaties verder en het ‘Recreational Active Vehicle with 4 wheel drive' is uitgegroeid tot een grote gezins-SUV die zich in veel gevallen uitsluitend aan de voorwielen door het verkeer sleept. Dat is evenwel niet de auto die we gekozen hebben bij deze eerste test. Hier doen we het met de 2,2l dieselcentrale die z'n kracht wel over de vier wielen verdeelt. Later krijgt u van ons uiteraard ook de tweeliter met dezelfde brandstof geserveerd.
Kijken we naar de prijzen, dan lijkt het er alvast sterk op dat Toyota de (zeldzame) benzineklant uit het segment discrimineert. De tweeliter benzine is er immers pas vanaf € 31.360, terwijl de 2.0 D-4D al leverbaar is voor € 26.570. Toegegeven, de eerste is voorzien van vierwielaandrijving terwijl de tweede zich via de voorwielen voortbeweegt, maar het prijsverschil blijft aanzienlijk. Zo zeer zelfs dat de 2.2 D-4D die wij hier aan de tand voelen en die ook steeds voorzien is van integraalaandrijving en met een instapprijs van € 31.510 nauwelijks meer kost.