In tegenstelling tot de eerder door ons geteste Ups - en dat zijn er behoorlijk wat, zoek het gerust eens op - heeft deze rode rakker twee deuren extra. In moederland Duitsland noemen ze deze variant een vierdeurs, bij ons hanteren de catalogusschrijvers het begrip vijfdeurs. Het is in wezen onbelangrijk of die achterklep nu een deur mag genoemd worden of niet: het ding is niet vrij te kiezen en we hebben ons al lang verzoend met de volledig glazen klep met zwarte achtergrond die volgens VW een verwantschap met slimme telefoons moet suggereren. Laten we ons dus vooral concentreren op die twee portieren achteraan.
De Up werd bij zijn voorstelling omschreven als een revolutionair ontwerp, maar omdat die taal van het behoudsgezinde VW komt moet je daar niet meteen al te gekke bijgedachten bij krijgen. Toegegeven, het opzet is geslaagd. Jawel, de Up is een fris voor de dag komend baasje met een dynamische snoet, de wielen lekker ver op de hoeken ingeplant en heeft een homogeen getekende flank. Bij de vierdeurs loopt de gordellijn niet naar boven toe als ze de achterkant nadert, maar loopt ze gewoon rechtdoor tot aan de deurrand van het extra portier. Het is de enige wijziging die het koetswerk ondergaat, want met een lengte van 3,54m en een breedte van 1,64m is deze Up geen sikkepit groter dan de tweedeurs. De zitruimte achterin - die we al eerder als verrassend comfortabel omschreven - blijft dan ook hetzelfde; net als de 251 liter slikkende koffer (met de zetels (bijna) neer kom je zelfs tot 951 liter).
Het grootste voordeel van de bijkomende portieren is natuurlijk dat de toegankelijkheid van de achterbank er stukken op vooruit gaat, een troef die wel degelijk zijn belang heeft aangezien die achterplek - voor zo'n kleine wagen - behoorlijk ruim blijkt te zijn. Een bijkomende aardigheid van die operatie is dat de voorste portieren logischerwijze wat korter uitvallen, en dat kunnen we bijzonder appreciëren wanneer de parkeerplaatsen aan de gierige kant uitvallen. Wat ze tegenwoordig meer en meer doen.