Het is zoeken naar een merk dat zo vastbesloten afrekent met z'n verleden als Jaguar. En twijfelachtig of je het vindt. Het was natuurlijk ook Jaguar dat al decennia koppig weigerde z'n vormgeving aan te passen. In schril contrast overigens tot de techniek die tijdens een periode van stilistische verlamming wel sprongen maakte. De XJ mag er dan wel uitgezien hebben als een relikwie uit de jaren tachtig - hij was laag, breed en nagenoeg compleet uitgevoerd in aluminium en gaf z'n concurrenten op vlak van rijeigenschappen vaak het nakijken. Niet dat z'n doorgaans reeds half gemummificeerde clientèle zich daarvan bewust was.
De nieuwe XJ is een heel ander beest. Het alu is gebleven, maar de vormgeving is gewaagd. Deze XJ heeft dan ook de zware taak op het merk eindelijk de 21ste eeuw in te leiden. Dat gebeurt in eerste instantie met drie motoren en twee versies. Een variant met normale wielbasis en ééntje die de achterste passagiers van dik 10cm extra beenruimte voorziet. Wie benzine wil kan kiezen uit een atmosferische V8 met 385pk of een geblazen versie (compressor) die liefst 510pk levert. Ongetwijfeld dolle pret, maar we gaan ditmaal voor de meer rationele keuze - de drieliter zescilinder met 275pk. En ultieme luxe. De lange wielbasis en Portfolio-uitrusting duwen de prijs van € 81.700 meteen naar € 99.800. Daarvoor kan je probleemloos bij de drie Duitse concurrenten gaan shoppen, maar als je de uitrusting wil evenaren ben je er gegarandeerd meer kwijt. De Duitsers doen dan weer beter aan het eind van de rit. De herverkoopwaarde van de XJ wordt weliswaar hoger ingeschat dan voorheen, er gaapt nog steeds een kloof.