Wie vandaag in een Renault 6 zou stappen, zou nogal schrikken van z’n simpliciteit. Soberheid troef, simpele schakelaars, een erg eenvoudige verwarming, uiteraard geen airco, niet teveel lampjes of metertjes. In 1968 waren auto’s nog 100% mechanisch. Alleen indien je een radio aan boord had, niet elke auto van die periode had er één, had je toch iets van elektronica. De auto’s zagen er anders uit. Ze reden anders. Als chauffeur moest je wat meer werken, veel schakelen, hard op het rempedaal drukken, bij een koude motor de choke goed doseren. Je hoorde ook alle motorgeluiden, je wist dat je tijdig moest anticiperen, oppassen voor zijwind, remafstand en wegligging inschatten. Gordels achteraan waren onbestaande, dus in elke bocht gleden de kinderen over de gladde skai of stoffen achterbank. Fun. Dat was 1968.
Een duidelijke missie
Wollige marketingpraat kwam er in 1968 ook niet aan te pas. Renault kon het kort houden: de R6 was bedoeld als een goedkoop werkpaard. Veiligheid was nog geen verkoopsargument. Je vond er nooit een spoiler op, geen sportieve striping of dikkere banden met flashy velgen, Deze Renault was bedoeld als tussenmodel, om het gat tusen de R4 en R16 op te vullen. Vandaar de knipogen naar beide modellen: laag uitgesneden wielkasten achteraan en drie zijruiten.
De R6 mocht beschouwd worden als een uitgerokken R4. Zowel de techniek, platform alsook motor (845cc met 34pk) kwamen van de populaire R4. De R6 was evenwel zwaarder en naar Franse traditie erg zacht afgeveerd. Dat resulteerde in fors overhellen in de bochten. En hij was nog minder performant dan z’n kleine broer. Best dat er in 1970 een 1100cc kwam. Een upgrade van 34 naar 45pk.
Meer praktisch dan elegant
Zoals elke Renault van die tijd had de R6 voorwielaandrijving en schakelen gebeurde met een ‘schuifpook’ in het dashboard. Alweer een praktisch voordeel: meer plaats op de voorbank, waar meestal geen aparte zetels stonden, maar een bank. Met z’n grote achterklep was de R6 vooral erg praktisch. De achterbank kon je makkelijk neerklappen zodat je een grote laadruimte ter beschikking had. Je kocht een R6 voor z’n praktische bruikbaarheid. Zeker niet voor de z’n luxe. Die was onbestaande. Net zoals de geluidsisolatie. En een R6 was goedkoop, zowel in aanschaf als in verbruik. De boeren op het Franse platteland waren er best content mee. Geen fantasietjes, geen overbodige lijnen of krullen, alles simpel en recht.
Halverwege z’n carrière (1974) kreeg de R6 een lichte facelift. Alles werd wat strakker getrokken en hij kreeg modernere vierkante koplampen.
Imperfecties waren nog toegestaan
De R6 werd nooit zo populair als de R4 en had niet de innovaties of uitstraling van de R16. Ook niet de charmes of aaibaarheid van de R5. Wat betekende dat de R6 geen plaats kreeg in de geschiedenisboeken. Niemand deed enige moeite om deze in ere te houden. Toch ademt de R6 wat nostalgie van het Franse plattelandsleven waar alles wat trager gaat en de zon altijd schijnt. Nostalgie is evenwel een dubbel gevoel en filtert vooral de slechte herinneringen weg. Wie herinnert zich nog de misselijk makende slechte afvering, de vele pannes of startproblemen, roest, waterinsijpeling? Deze Renault had het allemaal.
Toch heeft de R6 best een lange carrière gehad. In Europa tot 1980, in Argentinië zelfs tot 1986. Ook in Vilvoorde liepen er vele R6’jes van de band. Uiteindelijk waren het 1.5 miljoen exemplaren. Je ziet er heel soms nog eentje op het Zuid Franse platteland, waar het niet teveel regent en waar je nog traag mag rijden. Een put in de weg was geen probleem voor dit kranig werkpaard. Roest was een veel groter probleem. En je wist dat je beter ver kon wegblijven van de snelwegen.
Voltooid verleden tijd
Braaf je werk doen en dan geruisloos langs de achterdeur verdwijnen. Dat was z’n lot. De R6 heeft ook geen echte opvolger gekregen. De markt veranderde. De klant werd alsmaar meer veeleisend en zocht z’n heil in een Golf of R14 oftewel een solide break, zoals de R18. Een simpel werkpaard zoals de R6 wordt niet meer gemaakt.