Neen, zo maken ze ze niet meer. Een extravert, dynamisch ontwerp, gekruid met retro-elementen en geen tekort aan passie en drama. Gezegend met een stevige motor en dito rijgedrag, maar niet overdreven duur. Dat waren nog de gekke nineties.
Ooit was dat een succesverhaal: Italianen en hun charmante coupés. Een plezier om mee te rijden. Een big smile op het gezicht van de chauffeur en bij toevallige passanten. Ook Fiat had een mooie stamboom van blitse coupés. Er was de 124 coupé of de scherpe X1/9, om maar enkele te noemen. Het huidige Fiat heeft evenwel een rigide modellenpolitiek Gelukkig stond in de jaren ’90 Paolo Cantarella aan het hoofd van het Italiaanse concern. Deze General Director was wat minder een financiële cijferman, meer petrolhead. Er stroomde een gezonde dosis benzine door z’n aderen. Fiat had toen nog passie voor auto’s en design. Na de zakelijke jaren ’80 leek de tijd rijp voor wat nostalgie en had men zin om de sportschoenen opnieuw aan te trekken.
Eigenzinnig en speciaal
Van een coupé verwacht je iets extra, geen fletse 13 in een dozijn-wagen. Een coupé moet er wat uitspringen en de juiste looks hebben. Italianen waren daar goed in, alhoewel bij deze coupé de tekenpen gehanteerd werd door Chris Bangle. Een ambitieuze Amerikaanse designer die voordien naam en faam had gemaakt bij GM. Als een hongerige wolf wou hij z’n vleugels uitslaan en bij Fiat kreeg hij de vrijheid om iets moois te doen. Fiat heeft daar geen spijt van gehad.
De erg aparte Fiat Coupé mocht in 1993 op ons eigen autosalon van Brussel over de rode loper rijden. En hij maakte indruk met z’n design dat beheerst werd door dramatische lijnen, scherpe krassen in de wielkasten die verondersteld werden een krachtig dynamisme uit te drukken. Perspex koplampen zoals vroegere exclusieve sportwagens. Vintage Ferrari-achterlichten, een benzinevuldop die bovenop de koffer lag. Een mix van retro en avant-garde. Het ontwerp was te uitzinnig voor woorden, zowel binnen als buiten.
Liefde voor het vak
Pininfarina mocht het interieur uitwerken dus ook binnenin mocht creativiteit zegevieren. Een geslaagd resultaat, zeker met die doorlopende balk in koetwerkkleur. De productie gebeurde in de ateliers van Pininfarina. Uiteraard geen massaproductie, maar ambachtelijk, stuk voor stuk met de hand gebouwd, zoals altijd in de Pininfarinawerkplaats waar alleen maar ambachtslieden met veel liefde voor hun vak rondliepen. Alweer zagen de buren van Pininfarina een oogverblindende coupé de poort uitrijden. Elk detail was goed doordacht, allesbehalve gewoon of functioneel en alleen verkrijgbaar in heldere kleuren: rood, geel, metaal blauw, metaal groen, zwart of wit. Je kan er naar blijven kijken en telkens opnieuw merk je iets moois op: de koplampen, de tankdop, z’n spiegels, bizarre lijnen of de achterlichten.
Wat komt daar aangevlogen?
“De directeur was wat minder een financiële cijferman, meer petrolhead”Deze coupé werd ontwikkeld op het platform van het Tipo B-model, een Golf-concurrent. Maar dat was er niet aan te zien en hij maakte z’n sportieve uitstraling helemaal waar. Een knap rijgedrag en stevige motoren. Bij zijn voorstelling in 1993 kreeg de coupé eerst nog een beschaafde 2000cc zestienklepper met 140pk. Wat later kreeg hij er een turbo bovenop, de motor van de Lancia Integrale. Dat ging al veel harder: 190 pk, een topsnelheid van 225 km/u en een sprinttijd van 0–100 km/u in 6,5 seconden. Met deze cijfers was hij één van de snelste Europese wagens met voorwielaandrijving. En de volgende stap was een vijfcilinder, 20-klepper. Een zalige auto om mee te rijden, maar toch geen lichtgewicht (1250kg). Dat kon je niet verwachten van een coupé die plaats kon bieden aan 4 personen en evenmin een spartaanse uitrusting had: er was airco, elektrische ramen en airbags. De voorwielaandrijving stond garant voor een beheerst weggedrag, zodat je deze coupé makkelijk naar z’n limieten kon pushen. Je kon er een verwaande Porsche mee opjagen of een Ferrari dwingen angstvallige z’n achteruitkijkspiegel in de gaten te houden. Want deze coupé was echt snel, sommige versies haalden 250km/u.
Nog specialer
Wie zich nog meer wou onderscheiden, kon vanaf 1998 kiezen voor de SE (Special Edition). Een SE was leverbaar in knalrood of zilver en voorzien van een extra bodykit. Diverse onderdelen kregen een titanium-look en binnenin een tweekleurig interieur: felrood of zwart. Ook de remmen kregen een update, met opvallende rode Brembo-remklauwen en geperforeerde remschijven. De opgepepte motor (tot 220pk) werd gekoppeld aan een sportieve zesbak waarmee je de motor steeds in hoog in de toeren kon houden. Nog een prettig detail bij de SE was de rode startknop, geen sleutel meer die je moest draaien. Zeker in 1998 was dat een zeldzaamheid. Dit zegt het helemaal, je zit in een speciale auto, Heel de wereld mocht weten dat de eerste persoon die zijn Limited Edition in ontvangst mocht nemen niemand minder was dan de toenmalige Ferraripiloot en Formule 1-kampioen, Michael Schumacher.
Schoonheid vergaat niet
Vandaag kan je slechts met weemoed vaststellen dat een dergelijk folietje bij Fiat nu ondenkbaar zou zijn. Andere tijden. Gelukkig was er begin jaren ‘90 een revival en werden meerdere coupés op het publiek losgelaten en kon Fiat opnieuw aanknopen bij deze mooie traditie. Van alle coupés in die periode kreeg de Fiat Coupé volledig terecht de meeste aandacht. Niet dat iedereen hem mooi vond, dat hoefde ook niet, maar hij liet niemand onberoerd en trok moeiteloos de aandacht. Volgens velen wordt hij nog mooier met de jaren. De coupé eindigde op 72.762 exemplaren. Laat ons hopen dat al deze survivors goed gekoesterd worden.