De hype van de monovolume is duidelijk over z’n hoogtepunt. Binnenkort die van de SUV allicht ook. Maar het VW-busje blijft onvermoeibaar doorgaan. Reeds 6 generaties.
Aanvankelijk was VW niet van plan om een dergelijk busje te bouwen. VW was na WO II te druk bezig met z’n populaire Kever. Het was de pientere Ben Pon, de Nederlandse VW-importeur, die bij een bezoek aan de Keverfabriek in 1947 zag dat er op de werkvloer gebruik werd gemaakt van een Keverchassis zonder carrosserie. Dat bleek zeer handig voor intern goederentransport. Waarom dit niet commercialiseren? Het juiste idee, op het juiste moment.
Wir schaffen das
Dankzij het succes van de Kever blaakte VW van zelfvertrouwen en zag wel wat in deze uitdaging. Wir schaffen das, zeggen die Duitsers dan. Het Keverchassis bleek niet voldoende stevig. Dus werd een geheel nieuw ladderchassis met een zelfdragende carrosserie ontwikkeld. De motor werd gehaald bij de Kever. Dat was de betrouwbare, luchtgekoelde viercilinder boxer van 1131cc met 25 pk. Zeer bescheiden voor een werkpaard dat zwaarder was dan een Kever en tot 750 kg moest kunnen verstouwen.
Om de ruimte optimaal te benutten werd de chauffeur zo ver mogelijk naar voren geschoven, pal boven de vooras. Zeer uitzonderlijk en eigenlijk niet zo veilig. Maar veiligheid was toen nog geen item. De motor achteraan (zoals een Kever) zorgde voor een evenwichtige gewichtsverdeling, maar betekende ook een serieus plaatsverlies. Dat laatste bleek geen hinderpaal. Z’n uitstraling, een simplistisch design en degelijkheid bleken voldoende overtuigend.
Gewoon Typ 2
Bij z’n lancering in 1950 had de functionele Duitser nog geen naam. VW was daar in die tijd niet mee bezig. De Kever was Typ 1, dus de tweede in de rij werd Typ 2. Klaar. Later kwamen er diverse namen en bijnamen. Vanaf 1963 ging hij door het leven als T1 (de T van Transporter), en met de daaropvolgende updates ging het cijfer omhoog.
Algauw bleek dit busje uit te groeien tot een alom gerespecteerd werkpaard met een enorm uithoudings-en incasseringsvermogen. Populair van Amerika, tot Europa, Zuid Afrika of Australië. Het VW-busje vond z’n weg naar loodgieters, schrijnwerkers, kampeerders, hippies, de surfscene of politiepatrouilles. Alom aanwezig in het straatbeeld en zeer geliefd, zowel bij chauffeurs als bij passagiers. Niet bij garagisten, die zagen hem te weinig en konden er geen band mee opbouwen. Eenvoud en degelijkheid primeerden. Spartaans, geen overbodige luxe in een VW. En aanvankelijk slechts één standaardkleur: duifblauw. De eerste generatie had nog zeer kleine achterlichtjes. Bij elke update werden deze wat groter (zoals bij de Kever). Bij de eerste versies was er nog een metalen spijltje tussen de voorruit en was de laadruimte slechts toegankelijk langs de zijkant via 2 scharnierende deuren. Achteraan was er een grote klep voor toegang tot de motor, maar nog geen echte laadklep. Later werd dat omgekeerd: een kleine klep voor de motor en een grotere laadklep. Nog later kwam er een schuifdeur aan de zijkant. Ongetwijfeld kan je die doffe metaalachtige klank nog zo voor de geest halen.
Een wereldwijde bestseller
In geen tijd werd het busje een succes. Gelanceerd in 1950. Een goede timing, Europa zat in volle bouwactiviteit. In 1954 was er al het 100.000-ste exemplaar. In 1956 bleek het nodig om een geheel nieuwe fabriek op te trekken (te Hannover) voor dit busje. En in 1962 rolde het miljoenste exemplaar van de band.
Vooral de brede inzetbaarheid droeg bij aan de naam en faam. VW had dat goed gezien. Niet alleen goederenvervoer, maar ook bruikbaar als ziekenwagen, brandweerwagen of personenvervoer. Kort na z’n verschijning was er de leuke Samba-uitvoering (met 23 venstertjes). Met aan elke kant 4 panoramaraampjes in het dak. De Samba-versie heeft zeker sterk bijgedragen aan z’n succes bij de vrijetijdsliefhebbers.
Van de eerste versie, van 1950 tot 1967, waren er 1.8 miljoen gebouwd. In 1967 (T2) was er de eerste grondige facelift. Hij werd wat zakelijker en functioneler. Hij kreeg krachtigere motoren en een hoger laadvermogen. Van de T2 (van 1967 tot 1979) werden 2.4 miljoen exemplaren gebouwd.
Begin jaren ’70 waren de Kever en z’n afgeleiden (de 1500 of 412) duidelijk over hun hoogtepunt. Het VW-busje had daar hoegenaamd geen last van. Hij bleef een bestseller. Vanaf 1979 was er de hoekige uitvoering, de T3. Duidelijk wat groter en vanaf 1981 ook verkrijgbaar met een (watergekoelde) diesel. Met de T4, de versie van 1990, kreeg het busje (na 40 jaar) de motor vooraan en werd er overgeschakeld naar voorwielaandrijving. De T4 werd veel moderner, maar weg was de charme.
Nog steeds vertroeteld
“Z’n uitstraling, simplistisch design en degelijkheid bleken voldoende overtuigend”Er zijn al vele utilitaire voertuigen ontwikkeld, maar de ronde en sympathieke styling evenals dat herkenbare, pruttelende geluid van de luchtgekoelde boxer, maakte hem tot een ongeëvenaard succesnummer. In Europa werd hij aanvankelijk vooral beschouwd als een werkpaard, terwijl hij in de VS veeleer z’n weg vond als plezierbusje of als een symbool van de vrijheid. In Brazilië bleef de T2 zelfs tot 2013 in productie. Momenteel loopt de zesde generatie van de band. Maar de wereldberoemde eerste generaties zijn nooit helemaal weggeweest. Je kan ze nog steeds huren als reisauto of camper. En ze duiken nog regelmatig op als geliefde en vertroetelde oldtimers.