Alejandro De Tomaso zag op 10 juli 1928 het levenslicht in Buenos Aires, als zoon van een vooraanstaand politicus en van een rijke Spaanse waarvan de familie een groot deel van de Argentijnse landbouwgrond beheerde. Nadat hij in z'n jonge jaren meerdere pogingen waagde om het regime van de omstreden Juan Perón omver te werpen, werd hem bij zijn laatste poging - en de arrestatie die erop volgde - ‘vriendelijk verzocht' Argentinië te verlaten. Dus vestigde hij zich in 1955 in Italië, het geboorteland van z'n vader. Hij ging er aan de slag als coureur bij de Officine Specializzate Costruzioni Automobili, een automerk opgericht door de gebroeders Maserati in 1947, en dit mede met behulp van zijn toekomstige (tweede) vrouw Elizabeth Haskell - kleindochter van William C. Durant, één van de oprichters van General Motors.
Met wisselend succes racete De Tomaso tussen andere legendarische namen als Juan Manuel Fangio, Carroll Shelby en Phill Hill. De Tomaso is zelfs even Formule 1-piloot geweest en nam tot tweemaal deel een Grand Prix, zowel in 1957 als in 1959. Maar de man wilde vooral een eigen automerk uit de grond stampen. En dat kwam er ook, in '59, als De Tomaso Automobili.
In Albereto, een voorstadje van Modena op een steenworp afstand van de fabriekspoorten van Scuderia Ferrari en enkele tientallen kilometers van Maserati SpA in Bologna, werd het hoofdkwartier neergepoot. Aanvankelijk werden er enkel racewagens gebouwd, totdat De Tomaso in 1962 de overstap maakte naar de openbare weg. Met als eerste creatie de Vallelunga, een typisch Italiaans gestileerde sportcoupé met een redelijk eenvoudige techniek afkomstig van Ford, in '67 gevolgd door de Mangusta met een 4.7 liter V8 aan boord. Alweer van Ford. De Mangusta kon je indertijd zonder veel schroom naast een Lamborghini Miura parkeren, maar was op technisch vlak een pak minder vooruitstrevend.
Intussen was De Tomaso tot een klein imperium uitgegroeid. Designbureau Ghia, coachbuilder Vignale en motorfabrikanten Benelli en Moto Guzzi en Maserati: ze behoorden allemaal aan De Tomaso Automobili toe. Zonder De Tomaso had die laatste misschien niet eens meer bestaan. In 1969 had Ford al langer plannen om een Italiaanse sportwagenbouwer over te nemen om zodoende meer tegenstand te kunnen bieden tegen de sportwagens van Chevrolet en General Motors. Eerdere gesprekken met onder andere Enzo Ferrari liepen uit op niets en dus klopte Henry Ford II bij Alejandro aan. Hij leverde er immers al motoren aan. Maar Henry was niet helemaal overtuigd van het Mangusta-lijnenspel en dus gunde De Tomaso hem een blik op een aanstormend model: de Pantera. De Amerikaan was compleet verkocht en ging kort daarop over tot de aankoop van een aanzienlijk aandeel in De Tomaso Automobili.
De Pantera was getekend door de Amerikaan Tom Tjaarda en uitgerust met een agressief ogend koetswerk, een 330pk sterke achtcilinder, een gunstige gewichtverdeling dankzij de Cleveland 5.7 V8-middenmotor en een relatief goedkoop te onderhouden techniek. Maar de praktijk bleek iets minder rooskleurig. In eerste instantie werden er veel bestellingen geplaatst gezien het aantrekkelijke prijskaartje, ook al waren de eerste persrecensies allesbehalve lovend. De cockpit was te krap, de zitpositie onaangenaam en ook de afwerking bleek ondermaats. Bovendien kampte de Pantera ook nog eens met diverse kinderziektes en technische problemen, met als gevolg een onbetrouwbaar imago. Elvis Presley, één van de eigenaars van een Pantera, kon ervan meespreken.
Alejandro gaf de hoop echter niet op. Ook niet toen Ford in 1974 wegens de oliecrisis de import van Pantera's stopzette. Nog een kleine twintig jaar lang doken nieuwe versies van de Pantera op, waaronder de GT4 uit '72, de GTS uit '74 en de 'Countach-killer' GT5 uit 1980. Productie werd uiteindelijk stopgezet in 1991 met de teller op 7.260 gebouwde exemplaren. Daarna mocht Marcello Gandini nog een bijgeschaafde versie uit z'n mouw schudden, maar van de Pantera SI - Pantera 90 in het VK - hebben slechts 41 exemplaren de fabriek verlaten, waarvan de laatste in 1993. Hetzelfde jaar kreeg De Tomaso een beroerte die hem voorgoed in een rolstoel deed belanden. Een decennium later stierf de man op 74-jarige leeftijd.
In 2012 ging de firma ging voor de zoveelste keer over de kop. In 2004 was het ook al eens prijs. Vijf jaar nadien kwam Gian Mario Rossignolo (ex-Fiat) met het juiste bedrag op de proppen om de De Tomaso-naam over te kopen. Drie nieuwe modellen stonden op de planning en het plaatje leek te kloppen. Tijdens het autosalon van Genève editie 2011 verbaasde de autobouwer zelfs vriend en vijand met een luxueuze berline, de Sport Luxury Sedan, maar daar stopte het verhaal, want na maanden gepalaver en een mislukte deal met een Chinese koper was het feest alweer voorbij.
En nu is er het Italiaanse ATS of Automobili Turismo e Sport, bekend van onder meer de 300 Leggera, de Sport 1000 en de 2500 GT, dat het merk opnieuw op de rails wil krijgen. Vorig jaar was het zelf nog aan de beurt. Er zijn zelfs geruchten opgedoken dat de 2500 GT als de reïncarnatie van de Pantera zou kunnen fungeren. Of dat er ook effectief van komt is nog maar de vraag.