Nadat ene Toy Rudd in 1970 aan het hoofd van Lotus' technische afdeling kwam te staan, opperde de man dat er twee nieuwe modellen met verschillende opstellingen noodzakelijk waren om het merk weer op de rails te krijgen. De Eclat zou in '74 verschijnen, de Esprit twee jaar later. Voor die exoot richtte Lotus-baas Colin Chapman zich tot Italiaans tekentalent Giorgetto Giugiaro bij ItalDesign, die op dat eigenste moment het interieur van de Elite verzorgde en voordien de Maserati Boomerang had bedacht. Een treffende gelijkenis zou in 1972 blijken op het autosalon van Turijn, waar beide bolides naast elkaar poseerden. De Lotus, toen nog als M70 tentoongesteld, werd al snel Silver Car genoemd vanwege de lakkleur. De naam Kiwi was zelfs al ter sprake gekomen, maar de drang naar traditie stak daar een stokje voor. Een jaar later was het definitieve ontwerp klaar en in januari 1975 reed de auto voor het eerst, meteen van en naar Heathrow Airport om Chapman op te pikken na een F1-avontuur in Argentinië.
Minder snel dan beloofd
Nog eens 9 maanden later, na tal van vertragingen, stond de Esprit op het autosalon van Parijs te blinken. Het koetswerk was volledig uit glasvezel opgetrokken en gemonteerd op een verlengd stalen chassis van de Europa. Achter de stoelen lag een binnenshuis ontwikkelde 2,0l 907 viercilindermotor die ook de Jensen Healey aandreef, gekoppeld aan een handgeschakelde vijfbak uit de Citroën SM en Maserati Merak. De Esprit leverde een maximaal vermogen van 142pk in Europa en 162pk volgens Amerikaanse specificaties. Het gestalde model was echter nog steeds niet productieklaar en de lancering werd alsnog uitgesteld. Toen de Esprit S1 in '76 uiteindelijk toch op de markt verscheen, was de oorspronkelijke vraagprijs vanwege de crisis en interne strubbelingen van £ 5.845 naar £ 7.885 gestegen, waarop de pers haar ongenoegen liet blijken. En dat had niet alleen met het prijskaartje te maken. Ten opzichte van de Europa bood de nieuweling nauwelijks praktische voordelen - bagageruimte was er zo goed als niet - en de instap verliep zelfs lastiger. Kwam er nog eens bij dat de beloofde spurtcijfers en de opgegeven topsnelheid van 222km/u onrealistisch bleken. In praktijk had de S1 een volle 8 seconden nodig om 100km/u te bereiken in plaats van de beloofde 6,8 seconden en hield hij het al vanaf 214km/u voor bekeken.
Echte bochtenridder
Toch konden de teleurstellende prestaties deels worden gecompenseerd: de minder dan een ton wegende koets leende zich, geheel volgens het Lotus-principe, uitstekend tot het betere bochtenwerk en de auto oogde fantastisch en had karakter, ook al ontleende hij zijn achterlichten van de Fiat X1/9. De bom ontplofte pas echt na een vertolking in de prent 'The Spy Who Loved Me' (zie ook ons dossier Legendarische autofilms) waarin de witte Esprit zowel op land als in zee kon gedijen, met Roger Moore achter het stuur als de immer befaamde James Bond. De wigvormige Brit werd een bescheiden hit: in '77 werden er 600 stuks naar de VS verscheept, een record dat hij in z'n 28-jarige carrière nooit meer zou evenaren.