Op 27 september 1992 behaalde Nigel Mansell zijn negende overwinning van het Formule 1-seizoen. Daarmee verzekerde hij dat jaar de constructeurstitel voor Williams-Renault. Voor het Franse automerk, dat het F1-team van motoren voorzag, was dat een ideaal excuus om een sportief model op de markt te zwieren. Die droeg niet toevallig de naam van het team, ook al had Williams volstrekt geen vinger in de pap te brokken bij de ontwikkeling ervan. Marketinggewijs was het uiteraard wel een briljante zet.
De opgepompte stadsrakker kwam er dankzij Renault Sport en moest dienen om deel te nemen aan de groep N rally. Daarvoor moesten er minstens 2.500 gehomologeerde exemplaren aan de man worden gebracht. De vraag was echter groter dan gedacht en het werden er in eerste instantie 3.800.
Zijn technische basis leende de Williams bij de Clio 16V, maar diens 1.8-liter benzinemotor moest wel plaats ruimen voor een potente tweeliter die 150pk bij 6.100tr/min en 175Nm koppel bij 4.500tr/min naar de voorwielen stuurde. Verder werden de vijfversnellingsbak, stabilisatorstang, schokdempers en veren onder handen genomen. De voorwielophanging kreeg de onderste draagarmen van een Renault 19 16V, die aan een stijver subframe werden bevestigd, en de spoorbreedte werd met 3,4cm verlegd, onder meer door ander schoeisel. En uiteraard was de Clio Williams geen schildpad. Met een 0 naar 100-tijd van 7,8 seconden en een top van 215km/u kon het karretje je doen kirren van plezier.
Nadat de oorspronkelijke oplage erdoor zat, ging Renault - na een facelift in 1994 - door tot 5.400 exemplaren. Die moesten het echter stellen zonder het identiteitsplaatje en zijn tegenwoordig minder gewild. Het verschil zie je trouwens ook aan de kleur. Terwijl de eerste reeks met Bleu Sport 449 te koop liep, ging de tweede lichting er met 432 Bleu Methyl vandoor. En ook daarna kreeg de Clio Williams nog echte opvolging, maar het cultgehalte van het oermodel kon niet meer geëvenaard worden.