De richtingaanwijzer, in de volksmond wel eens de ‘pinker’ genoemd, bestaat er in allerlei vormen en kleuren. Vooraan mag hij wit of oranje zijn, achteraan oranje of rood. Daarbovenop is er nog een grote variatie aan vormen. ‘Onduidelijk’ noemt het Vlaamse Veiligheidsinstituut Vias, dat. Dat pleit in de media voor meer uniformiteit.
Er zit geld in richtingaanwijzers
Autofabrikanten pakken de jongste tijd graag uit met een veelvoud aan verlichtingstechnologieën. Er zijn immers meer mogelijkheden dan vroeger. Gaat het om conventionele verlichting vooraan, dan is er al keuze uit conventionele halogeenlampen, Xenon of led. En die kunnen ook meedraaien of zelfs op basis van cameragegevens delen van het gezichtsveld onder- of overbelichten. Achteraan zijn LED en OLED (waarin zelfs animaties kunnen zitten) de voornaamste technologieën. Heel wat autoconstructeurs hebben inmiddels in de smiezen dat verlichtingstechnologie iets is waarvoor heel wat klanten met plezier bijbetalen. Uit onderzoek is reeds gebleken dat je daar niet altijd beter mee ziet, maar dat is wellicht niet de voornaamste beweegreden van de klant. Die wil zo’n lichtunit vooral omwille van de uitstraling. Het is lang niet uitzonderlijk dat een constructeur voor één model drie of meer verschillende lichtunits aanbiedt.
De richtingaanwijzer doet gretig mee. Die kan van plaats veranderen, LED of OLED zijn en sinds enkele jaren ook statisch (gewoon aan- en uitknipperen) of dynamisch (waarbij ze ook lopen van de binnen- naar de buitenkant). Er zijn ook constructeurs die, zoals de Hyundai Kona bovenaan dit item, wel eens durven kiezen voor een originelere positie voor componenten als een richtingaanwijzer.
Vias wil uitzicht en positie van richtingaanwijzers vastleggen
Vias, zegt dat het regelmatig mails krijgt van weggebruikers die dat verwarrend vinden. Het instituut pleit daarom voor strengere Europese regelgeving. Die moet het uitzicht en de positie van de richtingaanwijzer op de auto strenger vastleggen.