Wie een klassieke auto laat restaureren (of dat desnoods zelf doet), heeft een aantal moeilijke knopen door te hakken. Hoe ver moet die restauratie gaan? Behoud je het karakter dat de auto in de loop der jaren heeft opgebouwd en vervang of herstel je alleen wat hoogst noodzakelijk is? Maak je je oudje terug net zoals hij uit de fabriek kwam? Of ga je er helemaal over en verkies je een restauratie naar een niveau dat ver boven die van de nieuwe auto gaat? Dat laatste wordt overigens wel eens geëist wanneer je ermee op beurzen en evenementen in de prijzen wil vallen. Het heet niet voor niets een concours-restauratie.
Namaak-patina
Er zijn liefhebbers van alle drie de verschillende vormen. En het dient gezegd dat een oldtimer die echt geleefd heeft, en daar dus de sporen van draagt, vaak interessanter is dan een blinkend exemplaar. Dat patina wordt in bepaalde milieus hoog ingeschat. En wellicht is het daarom dat het ook vaak opzettelijk wordt aangebracht.
Porsche 356 B met erg 'vintage' uiterlijk
Deze Porsche 356 B uit 1961 illustreert hoe er sprake zou kunnen zijn van een overschot aan patina. De klassieke sportwagen werd mechanisch helemaal onder handen genomen, met inbegrip van een geheel bijgewerkte 75pk sterke 1,6l boxermotor. Vervolgens kreeg de auto een, ahum, ‘patina restauratie’. Daarbij werd overduidelijk geen genoegen genomen met het karakter dat de auto in de loop der jaren had opgebouwd. Er moest duidelijk nog een flinke schep bovenop gedaan. Zo werden er rallystrepen, nummers en vintage stickers toegevoegd en werd de leeftijd van z’n crèmekleurige koetswerk extra in de verf gezet met ingewerkt vuil en een opzettelijk matte afwerking.
Of het resultaat er nog natuurlijk uitziet? Wel, je kan je in elk geval de vraag stellen of er zoiets bestaat als teveel patina?