Na Seligman, waar we de beklijvende sfeer al van beschreven in de vorige aflevering, scheidt de historische Route 66 zich van de I40, waar hij al meer dan 2.000 kilometer mee flirt. Hier slingert de oude 66 zich naar het Noorden in de uitlopers van het Grand Canyon-massief, over eenzaam verweerd asfalt en door spookdorpen om uiteindelijk 40km afstand te creëeren met de betonvlakte van de I40.
Op naar het Noorden
Het meest Noordelijk gelegen dorpje luistert naar de naam Peach Springs. Voor je er aankomt kan je nog halt nemen bij de Grand Canyon Caverns, om 21 verdiepen onder de grond de pracht van millennia aan natuurlijke insijpeling te bekijken. Boven de grond is er echter ook heel wat te zien, en het gaat een stuk verder dan het indrukwekkende desolate woestijnlandschap dat je omringt.
De Grand Canyon in
Peach Springs ligt net binnen de grenzen van nog maar eens een Indianenreservaat - dat van de Hualapai. Je kan er - mits het verkrijgen van een (betalende) vergunning - de Grand Canyon die we enkele dagen eerder nog vanuit de hoogte moesten bewonderen, inrijden. Over de totale lengte van het natuurfenomeen zijn slechts 2 wegen die afdalen, en ter hoogte van de Hualapai Lodge (tegelijk hotel, gemeenschaps- en administratief centrum) snijdt één ervan de Route 66. Het is weinig bekend en veel toeristen zal je er dan ook niet tegenkomen. Net zo min als ander verkeer overigens.
De richtlijnen suggereren een 4x4 met verhoogde bodemvrijheid en gooi er maar een flinke watervoorraad en airco bovenop. De suggestie komt niet uit de lucht vallen want het wegdek is in het beste geval slecht en de verharding is erg primitief. En toch stappen we ook voor deze zijstap niet af van de Mustang, wat ons overigens wel wat bedenkelijke blikken opleverde. De weg (Indian Route 6) loopt - in theorie - bijna 30km bergafwaarts door zij-canyons tot aan de Colorado-rivier die wellicht (we hebben begrepen dat wetenschappers het nog steeds niet eens zijn over het ontstaan van de Gran Canyon) verantwoordelijk is voor het natuurfenomeen. De trip neemt uren in beslag, het verkeer is op één hand te tellen en de temperatuur… die stijgt inmiddels tot meer dan vijftig graden. Maar het resultaat zijn de meest adembenemende decors.
Oude goudmijnen
De ganse bovenlus (van Seligman tot Needles, zoals we ze vandaag beschrijven) verbond mijnstadjes met de rest van de wereld. Voornamelijk goudmijnen. Maar de voorraden er waren zelfs zeventig jaar geleden al helemaal gestroopt - en daarom werd de ’66 al in 1952 om het gebied heen gelegd. De Amerikanen beschouwen deze bergachtige regio met z’n haarspeldbochten en diepe ravijnen overigens steevast als ‘gevaarlijk’. In de veronderstelling dat het weer meezit - wat niet het ganse jaar door het geval is - hoeft de Europeaan zich echter weinig zorgen te maken.
Oatman
Het historische tracé (van voor 1952, ook al kent dat nog steeds verschillende routes waarvan de oudste delen in regel onberijdbaar en vaak ook onbereikbaar zijn) buigt na Peach Springs weer af naar het Zuid-Westen. Zonder splitsingen overigens, je kan er eigenlijk niet fout rijden. Het duikt Kingman binnen, waar weer meer brandstof- en overnachtingsvoorzieningen zijn om vervolgens over te gaan in Oatman Road en de Oatman-Topock Highway. Dat laatste is overigens een erg optimistische omschrijving van een kronkelwegje dat zich als een slang tegen de heuvelruggen omhoog kronkelt.
Oatman zelf is een attractie. Niet alleen omwille van de erg authentieke ‘Wild West’ architectuur, maar vooral omwille van de aanwezigheid van een hele horde ezels. Het verhaal wil dat de voorouders ervan werden gebruikt in de mijnen om het dorpje en dat ze bij het sluiten ervan aan hun lot zijn overgelaten. Ze ontpopten zich dan maar tot volleerde bedelaars die de toeristen zo veel mogelijk voer afhandig maken. De realiteit is - zoals zo vaak in de VS - wat minder romantisch. Ze worden immers gewoon door de gemeenschap onderhouden als toeristische attractie. Buiten de kantooruren valt er dan ook geen ezel te bespeuren.